Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3684

Datum uitspraak1999-10-08
Datum gepubliceerd1999-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0462/2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

448 / Raad van State H01.99.0462/2. Datum uitspraak: 8 oktober 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het hoger beroep van: A te B, verzoeker, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 maart 1999 in het geding tussen: verzoeker en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. 1 . Procesverloop Bij besluit van 14 september 1998 heeft de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten (hierna: de Raad van Toezicht) het verzoek van verzoeker om vrijstelling te verlenen van de verplichting van een advocaat om als stagiaire bij een patroon kantoor te houden alsmede een patroon aan te wijzen, afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 1998 heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Algemene Raad) het tegen dat besluit bij hem ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Raad van Toezicht. Bij uitspraak van 9 maart 1999, verzonden op 11 maart 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing van de Algemene Raad vernietigd en hem opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 26 maart 1999, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 30 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 1999, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 1999, waar verzoeker, in persoon, en de Algemene Raad vertegenwoordigd door mevrouw mr. M. Duyser, gemachtigde, zijn verschenen. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw mr. A. Gerritsen-BosseIaar, lid van de Algemene Raad, tevens portefeuillehouder opleiding. De Raad van Toezicht is niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1.In artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, is bepaald dat hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van overeenkomstige toepassing is op het hoger beroep. 2.2.Toepassing is gevraagd van artikel 8:81 van de Awb. Ingevolge dit artikel, voor zover hier van belang, is het mogelijk om op verzoek een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist. 2.3.Het hoger beroep van verzoeker zal door de Afdeling op een op 1 november 1999 te houden zitting worden behandeld. Verzoeker was hiermee bij het indienen van zijn verzoek om voorlopige voorziening bekend. In een situatie als deze kan er voor het in overweging nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening eerst aanleiding bestaan, indien er tenminste sprake is van bijzondere, klemmende omstandigheden in verband waarmee het voor verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou zijn een uitspraak ten principale te moeten afwachten. Van zodanige omstandigheden is de Voorzitter niet gebleken. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: Wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Soons, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Soons Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 OKT. 1999 128-55. Verzonden 8 oktober 1999 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,